Twee citroengeeltjes fladderen met hun fel contrasterende kleur over de overjaarse, uit de kluiten gewassen paarsblauwe lavendel. Ze snoepen van een bloempje, en fladderen al snel naar het volgende. Meestal zijn ze in minder dan een seconde alweer vertrokken naar een ander nectarbekertje. Hun gefladder lijkt amper gecoördineerd. Een dagpauwoog en een koolwitje komen ook foerageren. Geen vloeiende lijnvlucht, maar hoekige omwegen. Lijkt me weinig efficiënt.
De twee grote flappers die ze daarvoor telkens in beweging zetten doen me twijfelen of het beetje nectar dat ze vinden eigenlijk wel genoeg energie levert om naar een volgende landingsplaats te gaan. Andere insecten lijken me logischer te vliegen (en zweven). Welke zou de meest energiezuinige manier van vliegen zijn? Vlinder versus vlieg, of libel, kever, wesp…? En bij uitbreiding een kolibrie, vleermuis, albatros…?
Soms als er een bui aankomt wordt die voorafgegaan door meerder korte en felle windstoten. Je zou denken dat vliegende insecten dan gewoon weggeblazen worden. Of alleen nog met de wind mee vliegen. Toch doen ze dat niet, let er maar eens op. Vliegjes, en zelfs dikke, pluizige hommels slagen er nog altijd in dwars op en zelfs tegen de wind in te gaan.
Zou er ooit onderzocht, of theoretisch berekend zijn via computersimulaties welke de meest efficiënte manier van vliegen is? Er zijn al kunstmatige vogels en insecten gemaakt die kunnen vliegen, dus ik neem aan dat daarvoor al wel wat studies gedaan zijn. Doen wij het met de stramme vleugels van onze vliegende tuigen beter dan een fladderende vlinder?
“Biomimetica of biomimicry is de wetenschap en de kunst van het imiteren van de beste biologische ideeën in de natuur om menselijke toepassingen uit te vinden, te verbeteren en duurzamer te maken.” Iemand zal er al wel mee bezig geweest zijn. Hoe kunnen we best vliegen?
Of moeten we wat meer vlinderen?
(‘Ongericht, zorgeloos en zonder plan door het leven gaan’ volgens een definitie, tegenover: ‘met een mechanische troffel een betonvloer gladstrijken’.)