‘Overwinningstuinen’ werden ook wel oorlogstuinen of voedseltuinen voor defensie genoemd. Het waren groenten-, fruit- en kruidentuinen bij particuliere woonblokken en in openbare parken in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, Canada, Australië en Duitsland tijdens de Eerste en de Tweede Wereldoorlog.
Er waren rantsoenen, vooral ingeblikt voedsel, nodig voor de troepen. Spoorwegen, treinen, vrachtvervoer en wegen waren druk bezet door het militaire apparaat. Daarom gingen de overheden het kweken en eten van lokale groenten promoten. Ook om voldoende voedsel te produceren.
Het is er altijd geweest. In tijden van oorlog. Mannen gingen vechten. Enkele boeren bleven op hun grond voor de voedselproductie. Vrouwen en kinderen moesten massaal helpen om de mankracht die ging sneuvelen aan te vullen..
In 1942 stelde de Britse regering het plan “Victory Gardens” op. Elk braakliggend stuk terrein wordt gevorderd en omgevormd tot moestuin. Vrouwen en meisjes werden aangemoedigd zo hun steentje bij te dragen. Een “Land Girl” moest ouder zijn dan 18 jaar, en werkte per week 48 uur voor een minimum loon van ongeveer twee pond.
In het Verenigd Koninkrijk werden 31.000 schoolkinderen ondergebracht in 650 kampen om mee te helpen de oogsten binnen te halen. Er waren help-vakanties om op vrijwillige basis mee te doen aan zo’n kamp. In totaal reageerden er 350.000 vrijwilligers.
De tuinen werden door de overheid ook beschouwd als een morele opsteker voor de burgers die zo een bijdrage konden leveren aan de strijd. En hiervoor een beloning in natura terug kreeg. Het was ook een middel om de voedselprijzen voor het leger laag te houden. Het geld was nodig voor de oorlogsindustrie.
(Dames)bladen en ministeries gaf instructies, tips en cursussen over tuinieren en inmaken.
“Our food is fighting,” (Ons voedsel strijdt) staat op een Amerikaanse poster .
Ook het houden van kippen werd gepromoot. Sommige sportvelden werden niet meer gemaaid, maar begraasd door schapen.
Mensen zonder grond maakten kleine Victory Gardens in bloembakken op de vensterbanken.
Veel scholen legden Victory Gardens aan en gebruikten hun producten voor hun school lunches.
Er werden zelfs tuinen aangelegd op daken van appartementsgebouwen. De meeste Amerikanen aten (toen) lokale producten, (zelf) geteeld in hun eigen omgeving. Buren bundelden hun krachten, vormden coöperaties en spraken samen af wat ze zouden teelten, allemaal in de naam van patriottisme.
In 1944 waren Victory Gardens verantwoordelijk voor de productie van 41% van alle groenten geteeld in de Verenigde Staten. De opbrengst is geschat op 9-10.000.000 ton, ongeveer evenveel als alle commerciële productie van verse groenten.
Er waren 18 miljoen overwinningstuinen in de Verenigde Staten: 12 miljoen in steden en 6 miljoen op boerderijen. Er waren vb. meer dan 800 tuinen in het Golden Gate Park.
Met het einde van de oorlog stopten veel mensen met hun tuin. In het voorjaar van 1946 werd er veel minder gezaaid en geplant. Maar de landbouw draaide nog niet op volle toeren, zodat er toen alsnog voedseltekorten waren.
Momenteel is er een groei van ‘nieuwe’ initiatieven. Denk aan (Urban) Roof Gardening, Guerilla Gardening, Windows farming, schooltuinen, generatietuinen,…
En vaak hoor je dan de vraag: is dat allemaal wel haalbaar en realistisch, al die fantastische en nieuwe ideeën van idealistische dromers?
Als de nood het hoogst is… Zo erg nieuw is het dus eigenlijk niet. Het is ons door voorgaande generaties al voorgedaan.
Misschien is het opleven van deze alternatieven wel een teken dat we terug in een crisis zitten. Een oorlog met de natuur, ons milieu, onze gezondheid, onze vraatzuchtige economie… Misschien zijn we ons aan het voorbereiden op de ondergang van onze ‘moderne’ samenleving.