Categorie archieven: Historisch

Lattensplijten voor planfonds en muren

Ruwweg tussen 1870 en 1950 was lattenklieven & een (bij)beroep, vooral rond Beernem en Sint-Joris, waar de inwoners nog lattenklievers worden genoemd. Het ambacht heette lattenspletten (-splijten). De latten werden met latnagels (met een grote kop) gespijkerd op steunbalken als drager voor stucwerk. Ze waren 25-30mm breed en  ca. 5m dik, met evenveel tussenruimte. De basisspecie bevat kalk, zand, water en fijn gehakseld stro. Voor de afwerking werd witkalk gebruikt. De pleister krulde deels door de spleten waardoor hij goed vast zat. De gespleten latten (van 80 tot 120cm lang) waren beter dan gezaagde. Die namen door de open celstructuur van het hout te veel en te snel vocht op uit de specie, waardoor die ging barsten. Met de opkomst van gipsplaten verdween dit ambacht grotendeels.

De latten werden ook gevlochten tussen stijlen, zoals bij het vakwerk bij de constructie van lemen huizen.

Voor de Franse markt werden eiken latten gemaakt, in Vlaanderen ging het om fijnspar en den. Rechte stammen met weinig (of geen) vertakking zijn het meest geschikt. Ze werden op maat gezaagd (meestal 1 m lang), ontschorst en in (4) kwartieren gekloven met een wig en kliefhamer. De stammen werden op een hakblok (olifantenpoot) tussen de spriet geplaatst.

De lattespriet was het enige typische gereedschap. Het is een soort verankerde zaagbok met aan de bovenkant twee in hoogte en breedte uit elkaar lopende benen (of bomen, in V-vorm). De verkleinde kwartieren werden hier tussen geklemd om de latten af te splijten.

Het lattenmes werd in L-vorm op een steel gezet, zoals een bijl. Maar de scherpe kant zat niet op het einde, maar aan de bovenkant. Het mes wordt in het hout gedrukt (of (met de hand) geslagen). Door met de steel als hefboom te wrikken werd er een lat ‘gesplet’. Meestal was dit straalsgewijs. Een mindere kwaliteit waren de gepelde latten, die evenwijdig aan de buitenkant van de stam werden gespleten.

De bundels werden samengeperst en gebonden met een bindpaard (zie mutsaard, bij: De oven stoken).

In de streek rond Sint-Joris waren er in 1929 nog 26 fabrikanten-lattenklievers actief die samen 215 werknemers waaronder ook veel thuiswerkers in dienst hadden. Vanuit een goede stam  kon een handige lattenkliever 25 tot 30 bundels per dag klieven. In een bundel zaten 100 lopende meter latten. Dus meestal 100 latten van 1 meter. Er werd ook maatwerk geleverd met dikkere (of langere) latten.

Info over dit onderwerp komt in hoofdzaak van het Centrum Agrarische Geschiedenis, https://cagnet.be/page/home)

Heb je ooit zo iets gezien?

Een zéér merkwaardig kleinood. Maar wel een heel eenvoudig en sterk ontwerp. Gaat het om een uniek concept, of om een toevallig probeersel dat in de plooien van de geschiedenis verloren ging, en toevallig in 2020 ontdekt werd?

Het fijne aan een websites en blog is dat je wereldwijds interessante vragen, contacten en ideeën krijgt. Van Alaska (over bomen ‘wateren’) over Indië (koolstofvoetafdruk) tot Brazilië (grondwaterputten). En recent (mei 2020) een mailtje van Jim Escobar, “‘Old Screw Found in NW USA (SW Idaho), near Oregon Trail”. Zijn 10-jarige zoon James (jr) trok er op uit met zijn metaaldetector, en keerde huiswaarts met een roestige spijker. Via zoekwerk op internet vonden ze in mijn Engelstalige site Surv’live’l (mijn vertaling van t-over-leven) het artikel dat ik schreef over de oudste gevonden schroeven. Want de gevonden ‘spijker’ had duidelijk één groef in de kop, en een gedraaide schroefdraad.

Als je het ziet lijkt het eenvoudig en duidelijk. Je smeedt een vierkante spijker en verdraait de vierkante schacht meer dan 360°. Ik vermoed dat dit met een wringijzer zelfs koud kan gedaan worden.

Alleen: in alle gekende oude schroeven werd de draad manueel uitgevijld. Een zeer tijdrovend en duur werk dat duidelijk leesbare sporen nalaat. Als het zo eenvoudig kan met smeedwerk, waarom kenden we dit systeem dan niet? Waarom zijn er (bij mijn weten) nooit dergelijke exemplaren gevonden? Een schroefnagel ‘avant la lettre’. Ik hoop dat onderzoek (bij Smithsonian en/of elders) meer licht op deze vondst kan werpen. Het lijkt me erg speciaal: zowel het product, als het feit dat er in onze geschiedenis blijkbaar niets over bekend is.

Kloosterorde holdings

Vooral de locaties waar je anders nooit kan of mag komen zijn een kans die je op Open Monumentendag niet kan laten liggen. Uitzonderlijke was dit jaar het abdissenkwartier opengesteld. Dit classicistische gebouw is het enige gerealiseerde deel van een ontwerp uit 1768 van architect L.B. Dewez voor de kloostersite van de kanunnikessen van het Heilig Graf.

De hele site is groots, de uitzichten weids. Al vanaf de parking. De open ruimte is rustgevend, en neemt je fantasie moeiteloos mee naar lang vervlogen tijden. Ik kan me voorstellen hoe de boerenkarren eerbiedig af en aan reden, en hoe de boeren en knechten met hun diensten en goederen hier hun zielenrust konden kopen bij de nonnen, die zoveel dichter bij de verantwoordelijke voor het laatste Oordeel stonden.

Het gebouw bestaat hoofdzakelijk uit een lange gang, met daarnaast kamers die onderling ook tussendeuren hebben. De indrukwekkende, bijna dubbele verdieping hoge plafonds, de onverslijtbare, eeuwenoude eiken vloeren, het stuc- en schilderwerk op de grote muren, de majestueuze reuzegrote dubbele eiken deuren… het slaat een nederige (on)gelovige met verstomming. Het maakt (niet onbedoeld) een gewone mens klein en onderdanig.

Onbetaalbaar, gaat er door mijn hoofd. Ik zou eens ergens prijs willen vragen om één van die eiken deuren en deurposten te laten maken. Gewoon uit nieuwsgierigheid. De nederige dienaressen van De Heer hebben hier wel goed voor zichzelf gezorgd. Het aardse slijk van pakweg 20 dorpen en enkele stadjes uit die tijd kan onmogelijk voldoende zijn geweest om deze grandeur te bekostigen.

En dan blijkt op de kaarten en plannen die in de gang hangen dat ik me inderdaad in het abdissenkwartier bevind. Dit gebouw was dus enkel bedoeld voor de bazin van de zaak (groen op de kaart). En voor de zuster die haar moest verzorgen. Met onthaalruimten, keuken, volledige onderkeldering met steunzuilen,… Het megalomane gebouw was dus maar een onderdeeltje van het klooster. Daarbij hoorden ook nog siertuinen, koetsenhuizen, kapellen, een kerk, enz.

Het is een ervaring als het bezoeken van een geweldig en indrukwekkend portiershuis. Om daarna vast te stellen dat het grote bedrijf er achter er ook helemaal bij hoort. En vervolgens op de kaarten te zien dat het slechts onderdeel is van het volledige, hectaren grote bedrijventerrein.

Zelfs met gemeenschapsgeld zou dit tegenwoordig amper te bouwen en te onderhouden zijn. Hoe hebben mensen zich generaties lang zo de angst voor het hiernamaals op het lijf kunnen laten jagen om hun hebben en houden te doneren aan de dienaars van de religie? En niet alleen hier in Hasselt, maar op zoveel plaatsen overal ter wereld? Kloosterordes moeten onmetelijk rijk zijn. (Geweest?)

In een overblijfsel van de paardenstallen is een restaurant ingericht. Tijd om te gaan plassen voor ik de pannenoven in Herk ga bezoeken. In ieder urinoir staat een sensor in een spiegelglad chromen Schellplaatje. Het is even wennen om zo op borsthoogte tijdens de kleine boodschap je eigen jongeheer aan het werk te zien. Welke opvolger van L.B. Dewez verzint deze grap?